Irak: Nederlandse media gijzelen zichzelf
De eigen nieuwsgaring door Nederlandse media in Irak staat in verhouding tot de hoeveelheid meningen, analyses, hoofdartikelen en columns als een dwerg tot een reus. Een wanverhouding dus. Met name op televisie wreekt zich deze wanverhouding. Het resultaat is namelijk dat de tv vooral beelden uitzendt die het binnenkrijgt van persbureaus of Al Jazeera of, helemaal gratis, van de kant van terroristen zelf die de camera graag hanteren in hun strijd. Het zijn vooral beelden van aanslagen, of van gegijzelde burgers van lidstaten van de Coalition of the Willing die hun regering smeken om in te gaan op de eisen van de gijzelnemers. Deze dubieuze emo-tv kan alleen maar het gevoel versterken dat Amerika, en Nederland ook, in een steeds uitzichtlozer oorlog is beland waaruit we zo snel mogelijk moeten terugtrekken.
In tegenstelling tot de oorlogen op de Balkan zijn er nu nauwelijks tot geen Nederlandse journalisten permanent in Irak. Niet in Bagdad, en niet bij de Nederlandse troepen in het zuiden. Om twee redenen niet: de media beschouwen het als te gevaarlijk, en het ministerie van Defensie is ook niet erg behulpzaam als het gaat om facilitering van journalisten die langer willen blijven dan de duur van het geheel geplande bliksembezoekje in het kielzog van de premier of de minister.
Zowel voor het ministerie als de media geldt dat de risico’s te groot worden bevonden. Dat was vroeger anders. Dat oorlogsverslaggeverij gevaarlijk is was altijd al bekend, maar lang was er bereidheid de risico’s te nemen, zeker als er enige garantie was van militaire bescherming en steun bij transport. Maar ook zonder garanties waren kranten en omroepen bij sommige (burger)oorlogen bereid grote risico’s te aanvaarden wegens het grote belang dat werd gehecht aan ‘de waarheid’ over die oorlog ver weg. Ook nog nadat de oorlogscorrespondenten al lang de status van het neutrale Rode Kruis was ontnomen. Door te veel engagement van hen zelf – wat duidelijk werd door de moord op de Ikon-journalisten in El Salvador begin jaren tachtig – en door het besef van de strijdende partijen dat de media een veel te belangrijk tactisch middel zijn in de strijd om die neutrale status te respecteren.
Tijdens de burgeroorlogen op de Balkan hebben alle oorlogsverslaggevers puur geluk gehad. Je kon er gemakkelijk komen: je stapte in je auto en de volgende avond was je er. Op de Balkan zwierven dan ook talloze freelancers rond. Maar ook de kranten en omroepen hadden er permanent hun eigen mensen zitten, wegens het slopende werk veelal in estafette-dienst. Groter dan het geluk van de nabijheid was het geluk dat – met name de Serviërs – liever blauwhelmen gijzelden dan journalisten, ook al was dat punt tijdens de bombardementen op Belgrado nabij.
Na deze oorlogen beseften de hoofdredacties dat ze door het oog van de naald waren gekropen. Dat besef groeide nog toen in de War on Terror Afghanistan werd binnengevallen. Een konvooi journalisten dat – na verdrijving van de Talibaan – van Peshawar hoopvol op weg ging naar Kaboel werd zonder aarzeling beschoten: vier doden. Net als tijdens de Golfoorlog van 1991 verdwenen na het begin van de oorlog in Irak de meeste journalisten toen de Amerikanen Bagdad naderden en het te gevaarlijk werd om te blijven. Uit eigen beweging of op last van de hoofdredacties. Eigen veiligheid eerst is niet alleen het devies van de Amerikaanse en Britse soldaten nu in Irak, maar ook van de oorlogsverslaggevers. Slechts een enkeling, zoals Arnold Karskens (Nieuwe Revue), durfde langer te blijven. De kranten en omroepen vinden het nu simpelweg te gevaarlijk om eigen mensen daar permanent te stationeren. Om de morele reden dat men de levens van eigen medewerkers niet in gevaar wil brengen, en uit angst voor de financiële gevolgen: exorbitante verzekeringspremies en het risico vele miljoenen te moeten betalen als ze gegijzeld zouden worden. NRC Handelsblad ging aanvankelijk zelfs zover het om deze reden ook onethisch te vinden om stukken van Nederlandse freelancers te accepteren, die wel het gevaar willen lopen gegijzeld of gedood te worden. Wellicht ook omdat ze vrezen dan alsnog in een Artsen zonder Grenzen/Arjan Erkel-situatie terecht te kunnen komen. Zo is er nauwelijks nog geregelde Nederlandse berichtgeving over Bagdad en Irak, noch over de Nederlandse troepenmacht in het zuiden. De kwaliteitskranten, en het Journaal, laten af ten toe de correspondent uit Teheran naar Bagdad reizen. De correspondent van Radio 1 bericht voornamelijk vanuit Amman, op basis van (vermoedelijk) telefonische contacten met Bagdad, en (waarschijnlijk) wat Al Jazeera meldt over wat daar zoal gebeurt. Wat is het gevolg? De gevolgen zijn verschillend voor de kwaliteitskranten en radio en televisie. De eerste hebben nog genoeg eigen expertise op de redactie om op basis van eigen kennis en de informatie van buitenlandse persbureaus een vakkundig bericht of analyse te schrijven. Op de televisieredacties is deze expertise veel minder voorhanden. Intussen wordt Hilversum wel overspoeld met beelden. Beelden van Al Jazeera. Of beelden waarvan de bron zeer onduidelijk is – tegenwoordig kan immers iedereen met een digitale camera en een telefoon beelden over de wereld zenden. En steeds vaker met beelden die openlijk uit de camera’s van de terroristen/opstandelingen komen en de onthoofding of smeekbedes tonen van gegijzelde Britten of Amerikanen (gegijzelde of gedode Japanners en Nepalezen lijken minder interessant voor onze media).
De onmisbaarheid van de media voor het terrorisme is alom bekend. De juiste omgang van de media met nieuws en beelden hierover vormt een van de moeilijkste dilemma’s voor elke redactie. De vraag blijft: wel of niet uitzenden, en zo ja hoe? Een voorbeeld. Het NOS Journaal vertoonde in september de héle smeekbede van de gegijzelde Brit aan premier Blair, in alle ochtendbulletins. Waaróm werd de kijker niet duidelijk. Omdat het ‘nieuws’ was? Omdat de beelden er nu eenmaal waren? Of ook om de suggestie te wekken dat Blair een onmens is die niet genoeg doet voor zijn gegijzelde landgenoten? Het enige effect van dit soort beelden lijkt te zijn: emotionalisering en tegelijkertijd bevestiging van het idee dat deze oorlog een ellendige vergissing is. Deze situatie van te weinig informatie van eigen mensen ter plekke en te veel gratis aangeleverde emotiebeelden, ook door de terroristen/opstandelingen, maakt de vraag naar de invloed van de media op oorlog en op de publieke opinie over oorlog nog klemmender dan die vanaf het begin van de Irak-oorlog al was. Hebben de Nederlandse media zich, net als de Amerikaanse, destijds laten ‘inpakken’ door ‘de propagandamachine’ van de regering-Bush?
The New York Times heeft, via de pen van verslaggever Judith Miller, te veel de regeringskoers over Irak gevolgd. De krant heeft daar deze zomer, in een soort mea culpa, afstand van genomen. In het artikel ‘De Republikeinse lawaaimachine’ citeert Washington-correspondent Marc Chavannes van NRC Handelsblad (M, september 2004) CNN-sterverslaggever Christiane Amanpour: ‘Mijn zender werd geïntimideerd door de regering en door haar infanteristen bij Fox News. Het gevolg was: angst en zelfcensuur’. Maar hoe staat het met de Nederlandse media? Hebben zij ook reden om de hand in eigen boezem te steken als het gaat om de berichtgeving en beoordeling van de weg naar de oorlog en het uitbreken ervan? Een voorbeeld, ook NRC Handelsblad. Dat schreef direct nadat de oorlog was uitgebroken, op 20 maart 2003 een hoofdartikel met als titel: ‘Aanval geopend’. De krant twijfelde aan de casus belli. Het ware beter geweest dat, dat en dat, een paar alinea’s lang. Maar de conclusie was duidelijk: ‘Nu de oorlog is begonnen, moeten president Bush en premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun – en als het moet ook militaire’.
Hoewel een terugblik op de ontwikkeling van de eigen meningsvorming altijd nuttig is, zie ik geen reden waarom de krant nu hiervoor een mea culpa moet uitspreken. De berichtgeving en de beoordeling van de weg naar de oorlog toe was niet te vergelijken met de dominante oorlogstoon in de Amerikaanse media. En dat is begrijpelijk. Wij hebben de emotionele schok over de Twin Towers niet zo gevoeld als de Amerikanen. Wij stonden aan de zijlijn, wat een comfortabele positie is om vooral kritisch over de gang van zaken te schrijven.
Het is eerder zo dat de Nederlandse media, door de bank genomen, voornamelijk kritisch schreven, en bleven schrijven, zeker de ontelbare columnisten die nagenoeg allemaal bijna elke column vulden met Irak en nagenoeg bijna allemaal tegen deze oorlog waren. En de columns in de krant zijn te vergelijken met de ‘emo-beelden’ die Hilversum aangeleverd krijgt. Zij omringen de informatie met de suggestie wat we ervan moeten vinden. Ook de abonnees van de kwaliteitskranten lezen steeds minder in hun krant. Door het ontbreken van permanente eigen verslaggevers te velde, komt het blijvend grote aanbod aan (vertaalde) informatie en eigen analyses als onregelmatiger en ongerichter over. En dat zal de ontvankelijkheid voor de ‘emo-beelden’ die de televisie uitzendt alleen maar versterken. Het nadelige gevolg van de overigens begrijpelijke weigering om permanent eigen verslaggevers in Irak te stationeren – waardoor ook het beeld van het werk van de Nederlandse troepen onhelder blijft – is wel dat de media in feite zichzelf gijzelen. En dat de publieke opinie meer beheerst wordt door meningen over dan door feiten over Irak.
Link naar bron