Waarom mag ik geen middlebrow zijn?

NRC Handelsblad, Opinie - 7 februari 2005

Critici als Elsbeth Etty worden radeloos als ze niet alles kunnen veroordelen wat media en cultuur voortbrengen, meent Henri Beunders. `Of wij nu hoog of laag springen, wij Nederlanders zijn allen burgerlijk, van den notaris tot den dichter en van den baron tot den proletariër”, schreef Johan Huizinga in 1934 in zijn Nederland’s Geesteskenmerk.

Als dit nog steeds zo is, dan mag het Nederlandse volk zijn borst nat maken. Er is een oproep gedaan tot uitroeiing ervan. En nog wel in de oratie `Galopperend op jacht naar een idee’, uitgesproken door prof.dr. Elsbeth Etty bij de aanvaarding van het hoogleraarschap literaire kritiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Deze openbare les ging over de noodzaak dat critici alles wat maatschappij, media en cultuur voortbrengen, moeten indelen in goed-fout, links-rechts en, natuurlijk, hoog-laag (highbrow en lowbrow).

Etty maakte zich pleitbezorgster van de opvattingen van de Britse schrijfster Virginia Woolf (1881-1941). Deze beweerde dat alleen de higbrow-elite vrij is om over het open veld te galopperen `in de jacht op een idee’, terwijl de lowbrows slechts in staat zijn zich door het leven te ploegen `op jacht naar een bestaan’. Dat die lowbrows zich in dat moeizame bestaan af en toe moeten verpozen, met `populistisch vermaak’ à la André Hazes, dat wil Etty in navolging van Woolf nog wel erkennen. Maar die twee werelden moeten wél geheel gescheiden blijven.

Daarom haatte Woolf de middlebrows, die mensen van `halfbloed verstand’ die er geen bezwaar in zien zich in te laten met beide werelden, `smerig vermengd met geld, roem, macht of prestige’. Tot die mensen rekent zij mensen zoals ik. Wat een eer om als tegenpool van Virginia Woolf te mogen fungeren! Waarschijnlijk worden middlebrows zoals ik dus ook niet geacht zich te mengen in discussies onder highbrows over literaire kritiek.

In de ingekorte versie van haar oratie (NRC Handelsblad, 4 februari) vat Etty haar betoog nog eens samen, met een citaat van haar heldin Woolf: ,,Heb ik u nu duidelijk gemaakt waar het me om gaat, namelijk dat naar mijn mening de ware strijd niet tussen highbrow en lowbrow is, maar tégen de bloedeloze en verderfelijke plaag die ertussen zit?” Indachtig Huizinga, is dit ongeveer de hele Nederlandse bevolking dus.

Twee zaken verbazen, om het zachtjes uit te drukken. De onderliggende gedachte en de omineuze oproep om die middlebrows te bestrijden. Volgens Etty moet de ideale criticus, behalve dienstbaarheid, vooral getuigen van `onafhankelijkheid, onbevangenheid, onpartijdigheid en fair play’. De taak is het kaf van het koren te scheiden, aldus Etty. De vraag is of die behoefte alles in te delen in goed-fout, links-rechts, hoog-laag, niet op iets fundamentelers duidt dan de dienstbare opstelling om de burgers behulpzaam te zijn bij het kiezen. Het lijkt erop dat critici als Etty zelf hulpeloos zo niet radeloos worden als niet alles wat media en cultuur voortbrengen, ingedeeld en vooral veroordeeld kan worden op basis van zwakke argumenten als `herkenning’ en `vermaak’.

Waarom heeft een vrij galopperende geest voortdurend die behoefte? Laten we hierom Marx en Descartes raadplegen. Descartes klaagde dat hij te zwak was om op rationele wijze het leven van het hele land te organiseren, en dat hij eerst een eigen gedachte moest vormen. Marx ging in zijn verdeling in `onderbouw’ en `bovenbouw’ uit van de onmogelijkheid om de staat van zijn eigen gedachten te veranderen zonder veranderingen aan te brengen in de sociale basis die zijn gedachten bepalen.

Voor de revolutionaire marxist zijn individuen, hun denken, en het `innerlijke leven’ in het algemeen slechts onderdeel van al het materiële dat moet worden geordend. De drang van Etty om `het volk’ nog steeds in drie lagen in te delen zoals die bestonden in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog, lijkt dus op het denken van Marx. Ofwel: als ik eerst de maatschappelijke indeling maak, komen mijn eigen culturele gedachten en voorkeuren daarna vanzelf op orde.

Kunnen we dit nog ironisch afdoen als een persoonlijk probleem, voortkomend uit een eigen Werdegang, ernstiger vind ik die oproep de strijd aan te gaan met die `verderfelijke plaag’ die middlebrow heet. Etty zegt mijn voorkeur voor `de strijd om de cultuur’ boven toenemend isolement te delen. Maar ik wil, volgaarne, verre blijven van haar aan Woolf geleende woordkeuze zoals `volbloed’, `halfbloed’, `smerig vermengd’ en `verderfelijke plaag’. Dit zijn woorden die namelijk de zwarte achterkant van het door haar vereerde Bloomsbury en omstreken van Britse schrijvers en intellectuelen belicht, waarover ze wijselijk zwijgt.

Wat is die achterkant? Angst voor en veroordeling van `de massa’, met daaronder bij sommigen regelrechte uitingen van racisme en liefde voor het fascisme. Althans, dat ontleen ik aan de Britse Oxford-hoogleraar Engels John Carey, die dit betoogt in zijn boek The Intellectuals and the Masses: Pride and Prejudice Among the Literary Intelligentsia, 1880-1939.

Volgens Carey werd de onduidelijkheid van de modernistische kunst en literatuur, die in die tijd tot bloei kwam, ontworpen door de intelligentsia om het nieuwe lezerspubliek – voor wie ze behalve angst grote verachting koesterden – uit te sluiten. Het waren overigens niet alleen Engelse schrijvers, zoals H.G. Wells, E.M. Forster en Virginia Woolf, die zo dachten, maar ook niet-Engelse schrijvers. Volgens Carey hield Wells er een theorie op na om de `zwarte en bruine rassen’ te beteugelen en lag Mein Kampf bij sommigen, zoals Wyndham Lewis, op het nachtkastje. Het is geen wonder dat na publicatie Carey’s boek, 15 jaar geleden, veel kritiek ondervond. Maar vele critici konden er toch niet onderuit om het een messcherpe analyse te noemen, en een welkom tegengif tegen snobisme en klassenvooroordeel in alle verschijningsvormen.

Dat de vergelijking tussen 2005 en 1925 of 1935 a-historisch is, hoeft geen betoog. Dat geldt misschien ook wel voor Huizinga’s beroemde typering van de Nederlander als middlebrow. Daarom zou literaire en culturele kritiek juist een oorspronkelijke analyse moeten presenteren van de veranderingen in kunst en cultuur, en de veranderende functie en waardering ervan. Niet een kromgetrokken sociale meetlat van eergisteren.

Henri Beunders is hoogleraar geschiedenis van maatschappij, media en cultuur aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.