Waarom die taboeïsering van het Huis der Historie?

Volkskrant - 25 februari 2003

De roep om meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis wordt gebrandmerkt als ongewenste ‘mythevorming’. Of als uitnodiging voor ‘xenofobe en reactionaire sentimenten’. Het verleden zou alleen als ‘culturele confrontatie’ interessant zijn, of als content voor de amusementsindustrie. Waarbij feiten, nut of ideologie geen maatstaf vormen.

Het zijn lichtzinnige vergissingen, aldus Henri Beunders.

De oproep van Jan Marijnissen om te komen tot de oprichting van een nationaal Huis der Historie lokt discussie uit. Dat is goed. In de Volkskrant leest men vooral over het verzet ertegen. Eerst was het hoogleraar Europese expansie en migratie P.C. Emmer (Forum, 15/1) die het plan als ‘een illusie’ afdeed.

Nu bestrijdt hoogleraar journalistieke cultuur F. van Vree de ‘achterhaalde opvattingen’ over geschiedenisonderwijs en ook een historisch museum (Reflex, 21/2). Dit idee gaat zijns inziens voorbij aan de culturele veranderingen in het Westen van de laatste decennia. ‘In het ergste geval zullen ze fungeren als dekmantel voor reactionaire en xenofobe sentimenten’. Geschiedenis zou alleen nuttig kunnen zijn in een eigentijds vak ‘burgerschapskunde’.

Volgens Van Vree is ‘het verleden’ hooguit een bron voor culturele ‘projecten’, zoals films, soms met ‘de culturele waarde van de confrontatie’. Hij pleit ervoor de geschiedenis te ‘bevrijden’ van enige verplichting, net als de kunst, ‘waarvan de waarde tenslotte ook niet wordt afgemeten aan feitenkennis, praktisch nut of ideologische betekenis’.

Het verleden als koektrommel dus voor cultuurmakers die zelf niks hedendaags kunnen verzinnen en naar believen in dat verleden kunnen graaien om hun productie een andere setting te geven, en zo wat op te leuken ten behoeve van de kassa.

De vraag die beide hoogleraren zich niet stellen is de volgende. Wie zorgt er nog voor tegenspraak als er zijn geen historici meer zijn die nog feiten verzamelen, interpreteren en van een context voorzien? De trend van de afgelopen decennia om eenzijdige emotiepolitiek te bedrijven met behulp van voorbeelden uit ons ‘brandende verleden’ (slavernij, kolonialisme etc.) kan gewoon doorgaan. En alle kunstenmakers kunnen met historische figuren gebeurtenissen doen wat ze willen. Dit alles valt moeilijk te verbieden. Maar tegenspraak blijft bitter nodig.

Het heden schrijft het verleden, dat is waar. Het gevaar nu is dat het verleden geheel en al wordt overgeleverd aan politieke lobbyisten en theatermakers. Zeg, aan faction-schrijvers à la Thomas Ross, en cineasten zoals de antipatriot Oliver Stone of de superpatriot Steven Spielberg. Commercialisering en emotionalisering zullen geen enkele rem meer kennen.

Deze reductie van het verleden tot gratis content-leverancier voor de amusementsindustrie of verkapte agitprop, is de zoveelste vergissing van het postmodernistische cultuurrelativisme.

Het postmodernisme schafte de toekomst af en bewierookte het eclectische gebruik van stijlen uit het verleden, beide in verafgoding van het heilig verklaarde hier en nu. Het cultuurrelativisme schafte ‘dé waarheid’ en ‘de grote verhalen’ af. Iedereen had zijn/haar eigen verhaal. Anything goes.

Het zoeken naar historische feiten en context werd bij het grof vuil gezet als manipulerende ‘constructie’. Hiermee ontdeed deze pomo-stroming zich van P.J. Geyl’s uitspraak dat geschiedenis ‘een discussie zonder eind’ is. Dit toch zeer tolerante, democratische uitgangspunt werd bijna alom gedeeld, behalve door marxisten en bijbelse fundamentalisten. Voortaan is discussie, zoals Van Vree impliceert, niet eens meer nodig, zo onbelangrijk is die geschiedenis. Deze nonchalance zal het All sail, no anchor-karakter van onze samenleving verder vergroten.

Daarom maken Emmer en Van Vree hier fatale vergissingen. Discussie is wél nodig. En een Huis der Historie, als aanvulling op het Rijksmuseum (1885), kan ook wel degelijk nut hebben.

Volgens Emmer hebben de Duitsers het met hun Haus der Geschichte in Bonn over de Oost- en Westduitse geschiedenis gemakkelijk. Want hier is het kernidee dat BRD en DDR een speelbal waren van de VS en SU, tot de bloedeloze eigenhandige ontmanteling van de Muur hier een einde aan maakte. ‘Opgelucht kan de bezoeker het museum verlaten, want het is met Duitsland toch allemaal nog goed gekomen. De moraal van het tentoongestelde kan niemand ontgaan: alleen de democratie heeft West- en Oost-Duitsland welvaart en vrede heeft gebracht en aan die staatsvorm mag nooit meer worden gemorreld’.

Duitsers die zich bij de uitgang opnieuw bewust zijn van de noodzaak van democratie. Wat een verschrikkelijk effect van een museum!

Je zou kunnen concluderen: als dit het effect van een museum kan zijn, dan ook in Nederland direct de eerste heipaal de grond in. Nee, zegt Emmer: ‘De geschiedenis van Nederland kan niet worden samengevat in een eenvoudig uit te leggen, panklare nationale mythe’. Dit is curieus, zo niet malicieus. Het suggereert dat ons verleden zó pluriform en zó ingewikkeld is dat elke uitleg ervan onmogelijk is. Ja, ondoorgrondelijk is. Dit suggereert een claim van uniciteit die het spiegelbeeld is van de superieure uniciteit die Japanners en Duitsers zichzelf vroeger toedichtten, iets wat de Amerikanen en Fransen nog altijd doen.

Volgens Emmer bevat ons verleden geen duidelijker boodschap dan – met dank aan burgemeester Cohen – dat ‘we de boel een beetje bij elkaar moeten houden’. Stel: een nationaal museum zou over onze ‘Republiek der rivaliteiten’, zoals hoogleraar Piet de Rooy Koninkrijk Nederland sinds 1813 heeft genoemd, zo’n boodschap uitdragen. Wat is hier dan mis mee?

Tot slot die waarschuwing dat er met dat museumplan een ‘panklare nationale mythe’ in de maak is, ja, een ‘dekmantel voor reactionaire en xenobe sentimenten’. Hier worden spoken opgeroepen die helemaal niet getuigen van de bepleite nonchalance voor geschiedenis en discussie, maar van grote angst voor een opgelegde staatsdoctrine. Deze waarschuwing lijkt de bedoeling te hebben élke discussie in de kiem te smoren. Dat is geen postmoderne ‘bevrijding’, dat is ondemocratische verkettering.

Wat te doen? Onze moderne mediacultuur vereist naast de bestaande historici een nieuw soort historicus. Die kritische zin paart aan een creatieve geest. Om beelden van het verleden op te roepen die zowel historisch verantwoord zijn als uitermate aantrekkelijk om te lezen, horen of zien.

In de eerste plaats in het onderwijs. En in zo’n Huis der Historie. Dat is geen gevaar, maar juist een fantastische uitdaging aan de meest onderlegde, kritische én kunstzinnige geesten om aan het werk te gaan. Om een nieuwe ‘eendracht van het land’ te creëren? Daar zou niks mis mee zijn, al blijft tegenspraak altijd nodig. Maar om op zijn minst een historisch besef te laten herleven over hoe wij zo geworden zijn.

Henri Beunders is hoogleraar geschiedenis van maatschappij, media en cultuur aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam