De verstandige kiezer bestaat niet

NRC Handelsblad, Opinie - 17 januari 2003

De tegenstelling tussen verstand en emotie wordt ook in deze verkiezingen telkens weer te berde gebracht. Steevast klinkt het: kiezen met je verstand is goed, je laten leiden door je emotie is slecht. Zo geldt de zwevende kiezer als oppervlakkig, wispelturig en eigenlijk dom. Zo zegt men over de invloed van de televisie dat tv de goedgebekte, goedlachse en vooral goeduitziende politicus bevoordeelt. Men spreekt laatdunkend van ‘telecratie’, ‘mediacratie’,  of, nog erger, van ‘emocratie’.

Waarom gelooft men dat dat het er als politicus meer om gaat hoe je eruit ziet dan om wat je zegt? Om deze feiten. Kijkers weten de volgende dag beter wat ze in het Journaal heben gezien dan wat ze er hebben gehoord. Het Kennedy-Nixon-debat in 1960: Nixon was beter, zeiden de radioluisteraars, Kennedy was beter, zeiden de tv-kijkers. Kennedy werd president. Sindsdien geldt tv als almachtig tijdens verkiezingen.

En om een minder bekend feit. Wiegel en Ed van Thijn haalden tijdens een verkiezingsavond in 1977 deze grap uit: ze spraken stiekem af elkaars standpunten te verdedigen. Wat gebeurde? De aanhang van beide politici vond dat de eigen leider de beste argumenten had.

Wie nu concludeert dat we ons alleen door uiterlijkheden en niet door inhoud laten leiden, trekt veel te gemakkelijke conclusies. Dat Journaal-kijkers beelden beter onthouden dan woorden, komt niet zelden door het feit dat ze helemaal niet in het onderwerp geinteresseerd waren. Als ze auto’s hadden zien rijden, daarbij hadden gehoord ‘benzine een gulden duurder’, hadden ze het echt wel onthouden. Dat de gebruinde Kennedy het won van de ongeschoren Nixon is waar, maar waarom stemde dan nog de helft op die Nixon? En waarom won hij in 1968 wel, en in 1972 nog een keer? In 2000 was bijna iedereen het erover eens dat Al Gore gezonder en steviger oogde dan de aarzelende en stotterende Bush. Waarom stemde dan de helft op die brekebeen Bush?

De reden is simpel: de kiezer stemt sowieso veel minder met zijn verstand dan al die intellectuele commentatoren, die diep onder de indruk zijn van hun eigen ratio, denken. Ze hebben het altijd over de emoties van ‘de anderen’, zelden over die van henzelf. Een keuze voor links beschouwt men als rationeel, voor rechts als emotioneel, zo niet direct voortkomend uit de onderbuik. Maar als je doorvraagt, komt men vaak toch ook uit bij een emotie, bijvoorbeeld: ‘Ik stem SP wegens hun maatschappijvisie. Nou ja, omdat ik tegen oorlog ben. En dat ben ik omdat ik bang ben voor bloed’. Angst dus, dezelfde angst als mensen drijft die strenger willen straffen.

Veel ogenschijnlijke rationele keuzes komen uiteindelijk dus ook voort uit een bepalende emotie. En hoe kan het ook anders. We zouden niet eens kunnen denken zonder emotie, en een keuze maken tussen twee min of meer gelijkwaardige opties is bijna geheel een gevoelskwestie.

De vaste aanhang van een partij wordt altijd als beter, stabieler en rationeler afgeschilderd. Waarom eigenlijk? De Wiegel-Van Thijn-grap bewijst het tegendeel. Veel logischer is het om de zwevende kiezer, die voortdurend vergelijkt, de rationele kiezer te noemen. En de traditionele kiezer een emotionele kiezer die vooral kiest uit loyaliteit aan zichzelf, aan zijn vrienden of familie, of aan ‘de ideologie’ of ‘de godsdienst’. Want religie en emotie hangen nauw met elkaar samen, en datzelfde geldt voor een politiek geloof zoals ‘de sociaal-democratie’.

De conclusie moet zijn dat bijna elke kiezer zich laat drijven door de emotie. Het hangt van de tijdgeest af welke emotie dominant is. Soms is dat woede, soms angst, soms afgunst, soms geluk. Het tijdsgewricht is daarom doorslaggevend: wie de daarbij behorende emotionele boodschap het beste verkondigt wint. Wie dat doet, is het minst belangrijk, alle geklets over ‘charisma’ ten spijt.

Dat opiniepeilers er soms zo naast zitten, komt door de emotie van de schaamte, over de eigen emoties, en schaamte om openlijk voor de keuze uit te komen. Liever geeft men daarom een sociaal wenselijk antwoord. Zo durfden in het anti-kerkelijke Nederland van 1986 velen niet openlijk te bekennen dat ze dol waren op de CDA-premier Ruud Lubbers. Hij won met ongekende cijfers. Zo durfden velen vorig jaar niet te bekennen dat ze dol waren op Fortuyn. Hij haalde de grootste overwinning ooit. De dominante emotie in 1986 was zakelijkheid, die van 2002 woede.

Wat is nu de dominante emotie? En is er nog schaamte? Er is nog altijd woede over het verplichte zwijgen van gisteren, dus onderschat de Fortuyn-factor niet. Maar hierover heen schuift de angst over de sociale veiligheid. Die twee emoties leiden naar Wouter Bos, zacht en streng en sociaal. Iedereen vindt Bos leuk, en niemand schaamt zich ervoor. Veel mensen schamen zich nog wel om te zeggen dat ze Mat Herben eigenlijk wel een geschikte kerel vinden. Zoals ook vele CDA- en VVD-stemmers zich een beetje schamen voor het ‘verraad’ aan Fortuyn die zij wel in alles napraten. Deze onpeilbare schaamte zal voor grote verrassingen zorgen op de 22e.

De politieke boodschap is een rationeel verpakte emotie. Meer dan door de hoeveelheid tv-optredens of het uiterlijk wordt de keuze bepaald door de inhoud en de emotionele associaties die de boodschapper weet op te wekken. Dat veel mensen naar politiek op tv blijven kijken, komt niet omdat ze het nog niet weten, maar omdat ze het leuke televisie vinden. De meeste mensen hebben hun keuze al lang gemaakt. Sommigen zoeken alleen nog een rationeel argument om zichzelf en hun omgeving te bewijzen dat ze toch echt  ‘verstandig’ zijn.