De bittere gelijkenis tussen Geert Wilders en Connie Palmen
Het rumoer over Lucifer van Connie Palmen en het rumoer over Geert Wilders’ nieuwste actie tegen ‘de moslims’ viel in dezelfde week, de Boekenweek. Toeval? Nee. De Feindmarkierung in het geval van Wilders is dezelfde als de Feindmarkierung door Palmen van Peter Schat. Even bekrompen als harteloos.
Een merkwaardige parallel drong zich op tijdens de Boekenweek: het       verontwaardigde rumoer in politiek Nederland over de vermeende karaktermoord door Geert Wilders op moslim-bewindslieden en een islamitisch Kamerlid, en het rumoer in literair Nederland over de vermeende karaktermoord door schrijfster Connie Palmen in haar ‘roman’ Lucifer op wijlen componist Peter Schat. De zichtbaarste parallel is deze: eerst is er veel rumoer, veel geschreeuw en verontwaardiging, en pas dan ontstaat een begin van discussie over wat Wilders eigenlijk over de kwestie van de dubbele nationaliteit heeft gezegd – bij Palmen geldt hetzelfde. Eerst is er de fictie, dan ontstaat er nog wat meer rumoer in HP/De Tijd (16 maart), en pas daarna volgt er een reconstructie van de dood van Schats echtgenote Marina in 1981, door iemand die er destijds het dichtst bij heeft gestaan (in Vrij Nederland van 24 maart). Dus eerst de fictie, dan de feiten. Intussen heeft alle rumoer zijn werk gedaan, namelijk het werk van de aloude sociale wet van de in- en uitsluiting, via het mechanisme van wat de socioloog J.A.A. van Doorn in een artikel tegen Wilders ‘Feindmarkierung’ noemt (in NRC Handelsblad van 17/18 maart). Hij verklaarde dit woord niet nader, maar we weten dat de Duitsers een traditie hadden van zelfdefiniëring door de benoeming van een gezamenlijke vijand. En dat de politiek filosoof Carl Schmitt, die na 1933 het Hitler-regime een tijdlang verdedigde, in het vriend- vijand-denken principiële en praktische voordelen zag. In zijn waarschuwende betoog ‘Nederland dreigt met open ogen in de val van een gemakzuchtig populisme te stappen’, gericht tegen ‘de consequent gevoerde hetze van Geert Wilders tegen islamitische landgenoten’, beschuldigt Van Doorn Wilders opnieuw van populisme, dat wil zeggen: elke keer wat anders roepen, al naargelang het  grootste geschreeuw van de massa buiten. Dit is aantoonbaar onjuist, want  Wilders roept al jaren hetzelfde. En wat niet-gemakzuchtig populisme is, vernemen wij niet. Dat en passant gebruikte woord ‘Feindmarkierung’ voor bewuste in- en uitsluiting is interessanter. Dat is wat Wilders volgens hem doet met ‘de moslims’. Dat deze truc ook het antwoord is dat  Wilders krijgt van Van Doorn en een deel van de inmiddels tot op het bot verdeelde intelligentsia en politieke establishment, maakt de huidige werkelijkheid natuurlijk iets gecompliceerder dan de kwestie-Lucifer.
Maar als je in dezelfde week Lucifer van Connie Palmen leest én al die bombarie over Wilders, besef je weer eens hoe nuttig literatuur is en hoe populisme en ‘Feindmarkierung’ altijd en overal voorkomen, in kleine kring en in grote massa’s. In dezelfde week van Wilders’ nieuwste actie was het Boekenweek, en alle kranten stonden vol met advertenties voor nieuwe romans: ‘Al 50.000 ex. verkocht!’ Of het waar is, kan niemand overigens checken. En als het wel zo is, dan is de massa de meetlat voor kwaliteit geworden, meer dan het oordeel van de recensenten, die Lucifer maar matige lectuur vonden. Dus als Wilders roept: mijn aanhang groeit, gebruikt hij hetzelfde ‘populistische’ argument als wanneer Palmen zegt: de recensenten vinden het wel slecht of zelfs ranzig, maar de lezer vreet het! Het  lezen van Lucifer is dus aan te raden in deze tijden van Wilders en nog eens Wilders. De lezer ontdekt hoe definitief de wereld van the sixties voorbij is, en vooral hoezeer de wereld van de zelfbenoemde elite van het Leidseplein, die dacht te regeren over de kunst en cultuur in Nederland en vooral over al die ‘verre paradijzen’ zoals in Cuba, passé is.
Ingehaald, opzijgeschoven door de zich in de tussentijd emanciperende ‘massa’ in Nederland zelf, van wie het radicale deel óf op Marijnissen stemt óf op Wilders. Een variant op de klassenstrijd waarover sommigen in Lucifer droomden – als het maar ver weg gebeurde, of onder hun leiding – lijkt gearriveerd. Daarom is Palmens boek, hoe jankerig ook, een leerzaam requiem. Mijn onthutste conclusie na het lezen van Lucifer: het is een even immoreel als ontmaskerend boek over een sneu groepje dat zich De Herenclub noemt. De sleutelroman over Peter Schat, Harry Mulisch, Reinbert de Leeuw, Palmens eigen Hans van Mierlo e tutti quanti heeft het verpletterende gewicht van een grafsteen op the sixties, dat wil zeggen: op de pervertering ervan in de vorm van dat genoemde groepje van inmiddels bijna tachtigjarigen van De Herenclub. Dat waant zich, zo blijkt, nog altijd de Goddelijke Scheppers van ‘1968’ en hij lijkt ook de hele vrijzinnige politiek, kunst en cultuur in de periode erna nog altijd als zijn collectief geestelijk eigendom te beschouwen. Wie iets wil begrijpen van de redenen waarom zo velen buiten Amsterdam – de ‘boeren’ volgens de Leidse dichter/schrijver Ilja Leonard Pfeijffer – de hoofdstad en met name het kringetje rond oppergod Mulisch zijn gaan haten, moet dit boek lezen. Wat was bedoeld als een karaktermoord op Lucifer Peter Schat, die het waagde te ruziën met God Mulisch, is het requiem van een tijdperk geworden. In die breed uitgewaaierde explosie van opstandige, bevrijdende creativiteit van een hele generatie jongeren die the sixties waren, vond een clubje zeer getalenteerde mannelijke mannen elkaar, die de dertig of zelfs de veertig al waren gepasseerd, dus al te oud waren voor de hele pop- en massacultuur die de feitelijke drager was van die sixties. Die nieuwe generatie was niet alleen maar, zoals die ‘oudere jongeren’, geobsedeerd door ‘de Tweede Wereldoorlog’ en De Hoge Cultuur, ze waren bezig nieuwe levensvormen voor zichzelf te creëren, met behulp van media, cultuur en commercie. Daarmee was die kant van the sixties – emancipatie, mondigheid, moderne media en individualisme – de echte vroedvrouw van ‘het populisme’ van heden. Het clubje van Palmen ging het evenwel om dé revolutie van de hóge kunst en de hóge politiek, in Nederland en de hele wereld. De meesten van hen moesten het behalve van hun artistieke gaven dan ook vooral hebben van hun rationele en verbale intelligentie: het waren schrijvers, politici, denkers en radicale componisten, zoals Peter Schat, die een revolutionaire, absolutistische Toonklok uitvond, zoals       Mulisch, die De compositie van de wereld schreef – allesomvattend, onbegrijpelijk voor anderen behalve henzelf.
Ideologisch ijkpunt van Palmens verhaal is de opera Reconstructie, de lofzang op Castro en Che Guevara van Schat, De Leeuw en Mulisch uit 1969. Kern van die revolutie is strijd, ‘de massa’ en ‘de leider’. Als Schat later op dit ideologische fanatisme terugkomt, begint de verwijdering met Mulisch en zijn makkers. De Eredoctor van de Dialectiek duldt niet dat iemand afwijkt van dit Heilige Standpunt, afwijkt ook van wat ze in zijn ogen zelf blijkbaar hebben geschapen: ‘1969’. Dan valt de alcoholische vrouw van de biseksuele Schat, Marina, op vakantie met Schat en hun zoontje van tien in Griekenland, in 1981 in een dronken bui van het muurtje van het appartement dood op de rotsen. Met die Marina – mislukt actrice, ook in bed naar wij mogen vernemen – is ongeveer de hele Kring al naar bed geweest, of lijkt dat nog van plan. Dus die dood komt hard aan op het Leidseplein en omstreken. De reacties van de mannen, die inmiddels in de vijftig zijn, op het doodsbericht zijn fenomenaal opgetekend. Net chattende meisjes van vijftien: van wie heb jij het gehoord? Ik wist het al een uur geleden, lekker puh! Men vertrouwt het bericht niet: het stel had altijd ruzie, dus was het zelfmoord, dood door schuld of moord? Maar dan volgt de kernzin van het hele boek, de voortijdige tekst van de grafsteen van Mulisch als mens. Mulisch en zijn paladijn Jan Hein Donner sturen direct het volgens henzelf geniale telegram aan Peter Schat: “Alleen maskers kunnen ons afgrijzen uitdrukken.†De bentgenoten moeten weliswaar even slikken over dit totale ontbreken van enige blijk van gevoel, maar ze leggen zich er, zoals altijd, bij neer. Ook als Schat vijf jaar later uit de kring wordt gestoten omdat-ie te drammerig en zelfs pro-Amerikaans is geworden. De Herenclub bleef al die jaren een cultuur verdedigen die al weer neerwaarts ging voordat ze zichzelf goed en wel aan hun van vrouwen en ander gespuis afgeschermde eettafel op De Kring hadden gehesen. Buiten las ‘de arbeider’ intussen al lang De Telegraaf, en luisterde hij naar Veronica. De eerste VVD-politicus riep ‘het volk’ toe dat ‘gewoon jezelf kunnen zijn’ niet alleen het voorrecht van provo’s was, maar van iedere Jan Modaal. Hiermee democratiseerde het anarcho-liberalisme van de Club. Want dat had als kern: alle vrijheid en vrijzinnigheid is voor ons, want wÃj kunnen die aan, het domme volk niet: dat moet eerst maar eens drs. worden, lid van D66, of kunstenaar.
Peter Schat overlijdt in 2003 aan aids,
eenzaam in zijn zelfgebouwde zolderkamerhemel. Alleen Van Mierlo komt nog even langs, zoals hij in het hele boek als een handenwringende Pontius Pilatus nog wat probeert te redderen en zelfs een enkele keer iets over ‘genade’ mompelt. Maar hij heeft de uitsluiting/verstoting niet tegengehouden, en hij schijnt ook bij  deze poging tot literaire liquidatie door zijn partner Palmen te hebben bemiddeld bij het vinden van gesprekspartners. Waarom is deze sleutelroman/detective nu zo onthutsend? Omdat deze op geniale wijze de sociale bekrompenheid van dit groepje van individueel begaafde en zich als kosmopoliet presenterende mannen beschrijft. Hun liefdeloosheid bijvoorbeeld: niemand bekommert zich om dat zoontje, ook Palmen niet. Ja, er is veel liefde voor dialectiek, paradoxen en nog zo wat filosofische  hoogdraverij ver van de begane grond, maar niet voor de Nederlandse medemens buiten De Kring. En altijd is er de uitweg van de vrijheid van  de schrijver, en van het excuus: sorry, het was ironie. Zo zou Mulisch in 1984 over de moord door de communisten op een Poolse priester tegen Schat hebben geroepen (HP/De Tijd, 16 maart): “Je zou die communisten kwalijk moeten nemen dat ze niet méér van die priesters over de kling hebben gejaagd.†Zijn vrienden zeggen nu: “Dat is natuurlijk niet zijn echte opvatting, maar humor of een provocatie.†Verander communisten en priesters in kruisvaarders en moslims, en de spreker in Wilders, en wie zou het als humor opvatten? Lucifer heeft de mentaliteit van Mulisch onder de microscoop gelegd. Dit lijkt in mindere mate voor de andere disgenoten te gelden. Die mentaliteit cirkelt rond verering van ‘de massa’ ver weg, rond verachting van de massa dicht bij huis, inclusief het hele vrouwelijke gedeelte en de homoseksuelen erin, superioriteitsgevoel, egocentrisme, kille rationaliteit, succesverering en vooral van Feindmarkierung. Nu ‘de massa’ zich thuis roert, worden álle mensen thuis vijanden, en heeft Mulisch zich van alle mensen in eigen land afgekeerd en is lijstduwer van de Partij voor de Dieren geworden, alhoewel ik – maar ik ken zijn oeuvre niet voldoende – mij niet kan herinneren dat dieren in zijn werk enige rol van betekenis zijn toebedeeld. Ja, in De ontdekking van de hemel spelen een raaf en een paard een rolletje, geloof ik, maar ja, dat gaat weer over de hemel en niet over deze aarde. Dat is de bekrompenheid, zo niet lafheid, van de hervormingsgezinde elite die zijn zin niet krijgt. Als ‘de massa’ een andere weg inslaat, reageert men: ‘verrek dan maar’.
Met Feindmarkierung zijn we weer terug bij Van Doorn en bij Wilders. Van Doorn verbaast zich over de ‘wonderlijke lankmoedigheid’ waarmee veel Nederlanders Wilders volgen. Hij lijkt daarmee voor isolering te pleiten, want andere methoden geeft hij niet. Wie Feindmarkierung met Feindmarkierung beantwoordt, kan slagen, dat is waar. Dat heeft de isolering destijds van Janmaat door pers en parlement wel bewezen. Ook toen werd, net als door Mulisch, de elementairste vorm van medemenselijkheid volstrekt overbodig geacht, zoals Max Pam beschreef in de Volkskrant van 19 maart. In 1986 ontsnapte het Kamerlid aan de dood bij een aanslag door activisten. Zijn secretaresse verloor een been, en ze belandde in een rolstoel. Een aangepast vertrek in de Kamer kreeg ze niet. Ze werd naar een verdieping hóger verbannen, zodat iemand haar altijd naar boven moest dragen. “Van alle 150 Kamerleden is er maar 1 (één) die komt vragen hoe het gaat zonder been,†aldus Pam. Zijn conclusie is dat die pesterijen sterk hebben bijgedragen aan Janmaats radicalisering. Hier komt Wilders in Kamp Zeist in gedachten. Zijn er betere manieren dan alleen maar het woord ‘populisme’ te blijven roepen, en tot omgekeerde Feindmarkierung over te gaan? Eén ervan is in 2002 beproefd: het opnemen van de erfgenamen van de toenmalige ‘populist’ Fortuyn in de regering. Dat heet doodknuffelen. Zoals een vermoeide bokser gaat ‘hangen’: als-ie de tegenstander de ruimte geeft, krijgt-ie misschien een fatale dreun. Een andere is de gepresenteerde feiten onder ogen te zien en de argumenten met argumenten te bestrijden. Zo neemt men de bevolking serieus. Dat betekent dat de regering zelf ook zou moeten zeggen of het wel of niet gewenst is als over enige tijd de bevolking van de grote steden voor meer dan de helft uit moslims bestaat, en wat daar de gevolgen van kúnnen zijn. En met cijfers zou moeten aantonen dat de grootste praktische factor van uitsluiting van dit moment – de taalbarrière – zienderogen afneemt. Wat nu gebeurt, is hetzelfde als met het referendum over de Europese Grondwet. De regering beantwoordde niet de vragen die veel mensen zich stelden, en ze deed niets aan het gevoel dat het allemaal ‘te snel’ ging met die uitbreiding. Onder de Wilders-aanhang leeft dat gevoel nu blijkbaar ten aanzien van ‘de islam’. Of VVD en PvdA inhoudelijk of ‘populistisch’ op Wilders gaan reageren, is niet zomaar te zeggen. Wilders legt immers nieuwe thema’s op tafel waar velen nog niet over nagedacht hebben.
Tot slot, het vreemde bij veel wetenschappelijk geschoolden is dat, terwijl ze doorgaans in ontwikkelingen, structuren, cijfers en beleidsnota’s praten, ineens zonder uitleg overgaan op de dominante rol van het individu in de geschiedenis als het om helden of schurken gaat: Castro en Che veroorzaakten dé revolutie, Khomeini startte het  islam-fundamentalisme, Thatcher de privatiseringsmanie, Bush oorlog én turbokapitalisme, enzovoort. ZÃj waren het, de context deed er blijkbaar minder toe. Ik sluit de rol van het individu in de geschiedenis zeker net uit, integendeel, maar deze rol is een ingewikkelde. Zonder behoefte en omstandigheden geen charisma en invloed. Daarom zouden we ons meer moeten verdiepen in de culturele en mentale forces profondes, de onzichtbare ideeën en gevoelens die zich in de afgelopen decennia onder de oppervlakte hebben gevormd in de geesten van mensen. Want die zijn doorslaggevend, meer dan de vraag of er wel of niet een ‘verknipte Mozart’  voorhanden is. Wat er in de hoofden omging en omgaat, dat haal je uit de geprekken op straat, de media, en ook uit de literatuur. Die geven de zeitgeist beter weer dan een beleidsrapport. Tijd, boodschap, persoon. Het gaat nog altijd om die volgorde. De tijd, boodschap en persoon van Mulisch en zijn makkers is voorbij, dat heeft Palmen perfect beschreven. He is nu wachten op betere, kunstzinnige, geëngageerde voorlopers, zonder ‘maskers van afgrijzen’, gewoon met een menselijk gezicht, gezond verstand en gevoel in hun donder.