22 november: De dag voor domme vragen
Dé theorie over ‘de mediacratie’? Weg ermee. Verkiezingsonderzoek verkeert in crisis Met zoveel zwevende kiezers is het vandaag tijd voor domme vragen, vindt Henri Beunders. ‘Gillend gek’ werden politici volgens GroenLinks-leider Femke Halsema van de dagelijkse opiniepeilingen. Maar waarom eigenlijk? Omdat een groot deel van de 12,3 miljoen Nederlanders die vandaag naar de stembus kunnen tot (eer-)gisteren/vanmorgen nog geen keuze hadden kunnen maken?
Of omdat zovele van die spraakmakende politici en wetenschappers de afgelopen jaren zeiden precies te weten hoe het zat met die ‘mediacratie’? Of met die kloof tussen staat en burger, met ‘het geweld op straat’, met stereotering van man en vrouw, met racisme, en met ik weet wat voor maatschappelijk euvel. Dan kwam men met kreten als ‘soundbite-cultuur’, of ‘medialogica’, ‘the medium is the message’. ‘populisme’, zonder deze woorden of slogans te definiëren of de bedenker te citeren zodat men zo kon gebruiken zoals het in de eigen kraam te pas kwam. Of men wees hele grote, generieke oorzaken aan, zoals ‘the informational overkill’, ‘de commerciële omroep’, ‘het turbokapitalisme’ of, iets specifieker zoals Jos de Beus deed, ‘de nihilistische klasse’ (de partijen nu) en ‘de getatoeëerde klasse’ (het domme volk nu). Eigenlijk zeggen veel van die klagers over de huidige mediacultuur wat voormalig premier Kok in 1997, op bezoek in Leeuwarden na de dood van Meindert Tjoelker zei: ‘Ik sta hier met lege handen (..) Ik denk dat het aan de televisie ligt’. Lekker gemakkelijk allemaal. We worden er niks wijzer van. En intussen al die bureaus maar al die opinies peilen waar we inhoudelijk ook niks wijzer van werden. Behalve hoevéél mensen, die bereid waren te antwoorden, op die dag van plan zeiden te zijn op 22 november op een bepaalde partij te gaan stemmen. Soms zijn peilingen juist, soms zitten ze er gigantisch naast. In al het huidige tv-gekakel wordt dit aloude adagium nog altijd vergeten: de silentium populi is een van de grootste geheimen in de relatie mens-media-macht.
Het kiezersonderzoek verkeert daarom in een diepe crisis, omdat men de non-respons simpelweg negeerde. Eén voorbeeld. Bij het Nationaal Kiezersonderzoek van 2002 – die van die aardverschuiving dus – wilde maar liefst 70% niet meewerken. Waarom willen zo veel mensen niet zeggen wat ze denken? Dat is de eerste ‘domme’ vraag. Antwoord: waarom zouden ze? Welk belang hebben ze erbij? Je krijgt er, zeker in onze verharde, gepolariseerde samenleving alleen maar ruzie door, op je werk, in je familie, met je vrienden. Tweede ‘domme’ vraag: waarom zouden mensen elke dag hetzelfde moeten denken? Levert een complexe maatschappij niet ook nog meer complexe mensen op met nog meer wisselende stemmingen en lagen op dan we normaliter toch al hebben? Je kunt dus beter mensen goed observeren in wat ze doen. En over al die alles verklarende mediatheorieën domme vragen stellen. Bijvoorbeeld. – Als miljardair en mediatycoon Berlusconi bijna alle mediamacht in handen had, waarom is ie dan geen premier meer? – Als de Hollywoon/sterrencultur zoveel verderfelijke imitatie-invloed heeft dat iedereen zo slank wil zijn als Kate Moss, waarom is overgewicht dan zo’n groot probleem? – Velen vinden het ’t dieptepunt van infotainment-mediacratie dat politici op tv koken of RTL Boulevard presenteren. Maar hoeveel zouden er niet naar een politiek tv-debat kijken als entertainment, als een bokswedstrijd? Wie geen domme vragen durft te stellen, over de complexe buitenwereld én de eigen gelaagde binnenwereld, blijft steken in ideologische, schematische en dus bekrompen opvattingen. En die lijken wel des te feller uitgevent te worden naarmate we meer vergeten wat Heidegger al oeverloos probeerde uit te leggen over ons ‘zijn’: dat de mens bestaat uit ‘een net van verhoudingen’ waarin je de affectieve gesteldheid, het begrijpen en de rede moet onderscheiden. Vele rationalisten menen evenwel dat de kiezer zich met behulp van ‘de kwaliteitsmedia’ en desnoods al die electorale KiesWijzer-TomToms als een soort robot behoort te gedragen. Tegelijkertijd behoren we ons voor ‘het goede’ – voor de dieren, tegen het onrecht etc – geheel te leiden door het gevoel, de emotie, etc.
Als je mensen spreekt, dan blijken veel oordelen gebaseerd op algemene overtuigingen (misschien wel uit de kindertijd stammend of zelfs genetisch van aard), op ervaring, op loyaliteit, op inzicht, op gevoel, op sfeer, kortom heel weinig op harde ‘feiten’. Die wurmt men er vaak alleen maar in omdat dit nu eenmaal beter overkomt. Meer besef van de complexiteit van mens en media is dus dringender nodig dan het ontwerpen van wéér een telefonische of internetpeiling of weer een ‘politieke theorie’. Wie er achter wil komen wat de ander beweegt moet gewoon horen wat die zegt, en niet zegt. En vooral, wat ie doet in de praktijk. Daarom is onderzoek naar de praktijk belangrijker dan naar al die peilingen of theorieën. En het beste onderzoek begint soms met de domste vraag.